Op dit moment
hebben wij geen crisisplekjes beschikbaar.

Vitushof

Gezinshuis Kakelbont is gevestigd in het oudste boerderijtje van Brummen, zie hieronder de geschiedenis.

Brummen was rond het jaar 1000 een klein dorpje wat bestond uit de kerk en daar omheen enkele huizen. En in het buitengebied boerderijen en een paar kastelen. Verschillende kloosters en bisdommen hadden bezittingen in de gemeente Brummen. Zo waren er onder andere de commanderij van Sint Jan uit Arnhem en de Utrechtse kerken. Maar ook de abdij van Elten.


Elten is een aan de noordoever van de Rijn gelegen Duits dorpje, zuidwestelijk van het Nederlandse ’s-Heerenberg. Hoog Elten ligt er tegen aan. Bovenop de 82 meter hoge Eltenberg staat de meer dan 1000 jaar oude St. Vituskerk. De kerk hoort bij de abdij gewijd aan de heilige Sint Vitus, en werd bewoond door adellijke dames die geen echte nonnen waren. Ze hoefden geen eed af te leggen en het stond hun vrij om het klooster te verlaten. Wichman de graaf in Hamaland stichtte dit klooster en schonk het de Brummense kerk en de Hof in Brummen. Het klooster had de beschikking over veel goederen in verschillende contreien. Niet alleen bezat het gronden rond Elten en op de Veluwe, ook in het huidige Duitsland en Friesland lagen domeinen.

Elterberg met Vitusabdij en de Sint-Vituskerk. Rademaker (1727-1733)
Elke buurtschap in Brummen had een boerderij waar de boer heen moest gaan om pacht te betalen en een deel van de oogst in te leveren. Het was de plek waar de boerrichter woonde. Hij paste het buurrecht toe. Hij vroeg de buurgenoten om een oordeel bij belangrijke zaken. Het dorp Brummen had het huis gewijd aan Sint vitus; De Vitushof. Deze boerderij lag op loopafstand van de kerk. Thans
de Koppelenburgerweg 1. De naam van het huis komt in allerlei spellingsvarianten voor.In deze Hof te Brummen woonde in de 15e eeuw Gherijt Appeldoorn, hij pachtte het van de Abdij.


Het klooster hief allerlei belastingen;
De tijns en het hoefgeld moest aan deze hof betaald worden .Hoefgeld is belasting, die over de hoeven/boerderijen werd geheven.
En elk jaar was men op Sint Maarten verplicht tot een levering van de winterrogge en gerst onder andere door Gertruud te Hoenerden van het goed ther Buten(Thans de Buthe),en Johan te Honerden van het goed Hoenderden(=Thans Honderen).
En op Sint Lambertavond werden wormgeld ,heketgeld en varken en hoenders geld betaald. Wormgeld is een heffing over de visvangst. Heketgeld is snoekgeld.


In 1453 gaven de huisgenoten behorende bij de van deze Hof aan wat hun hofrechten en plichten waren. Zo vertelden o.a. Gerit Bavendorp, Reynken Kilsberch en Elmer Hagen. Hun achternamen vinden we nu nog terug in de boerderijnamen.
De huysgenoten tot Brummen bekanden dat men geenreleye eykenholt, houwen mach van den volschuldigen gueden dan mit todoin hoirs heerschaps, anders dan se behoeven te vertymmeren op ten gueden.
Ook zullen ze als de abdis van de abdij wil overnachten in haar goed in Brummen haar dienen;”haar tafeldienst geven”. De abdis van Elten benoemde de pastoor van Brummen. Zo was Conradis Witmarius bijna 35 jaar lang de pastoor tot zijn overlijden in 1686,in de kerk die genoemd is naar de heilige Sint Pancratius.
Eeuwenlang functioneerde dit systeem. Het heffen van deze belastingen werd later los getrokken van het bezit van het huis. Deze thijnsen op de grondpercelen en de huizen kwamen later via vererving via het geslacht van Broekhuizen in 1839 terecht bij baron van Rhemen, waarna hun dochter het verkocht aan de grondeigenaar Ontijd. Aan het eind van de Engelenburgerallee lagen twee dreven bouwland Vitihoff genaamd waarop een grote boerderij kwam te staan rond 1800.Na afbraak bouwde Burgemeester De Wijs er zijn herenhuis Vitihof, dat deel van de laan kreeg later zijn naam.


Maar verder met het huis bij de kerk, dit werd begin 1600 verpacht aan Thijmen Gerrits. Zijn zoon Gerrit Thijmans Romeijn huwde Gerritje Willems in 1652,een jaar later was ze al weduwe. Hij stierf aan hoge koorts. Ze hertrouwde Goossen Janssen en die bleef van 1654 tot 1691 in het huis wonen. Tot De Vitushof door de overste van het vrouwenklooster werd verkocht aan Wilt Jan van Broeckhuysen, de eigenaar van de Gelderse toren in Spankeren. In 1701 schonk hij met zijn vrouw Geertruit Freda Nagel de Hof aan hun zoon Wilt Gerrit Johan van Broeckhuysen.
Het bestond uit een huis en hof en een campje bij het huis. Verder kreeg hij vele akkers zaaigrond en weilanden plus nog Slaeynck en 1/4 van de Scherpensteynsche waard, allen onder Brummen. Hij werd eerste raad -en rekenmeester van Gelderland en trouwde met Woltera van Delen. Later ging het goed over naar zijn zus Clara Anna Elisabeth van Broeckhuysen gehuwd met Willem Reinier van Voorst tot Grimberg.


Bovenstaand detail uit een kaart geeft de hoeveelheid huizen in het dorp aan in 1719.
In 1715 werd het voor 270 gulden gekocht door de koster Johannes Croesius en zijn vrouw Arntje Hendriks. Zij verkocht als weduwe het huis aan de volgende koster Jannes van de Horst. Hij woonde er ook jarenlang en zo kreeg het huis de bijnaam; het oude kostershuis. De koster had vele taken, zo onderhield hij de kerk en las hij in de kerk aan de gemeenschap voor op wiens bezittingen beslag gelegd werd. Vaak was de koster ook de schoolmeester.
Wat ooit een groot huis was werd dan omschreven als; Het plaatsje of caterstede Het Viticqhoff of het oude custoshuis. De kostersweduwe verkocht het in 1763 voor f 730 aan Hendrik Hendriks, die het in 1792 met zijn vrouw verkocht aan de bierbrouwer Hendrik Rutger Brouwer en zijn partner voor f 700. Zij woonden er niet, want ze hadden een herberg in Deventer. Erin woonde Hendrik Jan van der Dussen. Die het in 1796 kocht met zijn echtgenote Willemina Bleumink voor f1450,-. Hendrik Jan stierf in 1804. Zijn vrouw hertrouwde met de schoolmeester Carel Lodewijk Dijkman. Hij stierf in 1813.De weduwe pas in 1850, dan blijkt het pand in tweeën te zijn gedeeld waarbij haar bezit de helft van het huis over ging naar de drie kinderen; Johannes van der Dussen, Gezina Everdina van der Dussen en Grietje Dijkman. Zij boden het ter veiling aan.
De beter gesitueerden dienden zich aan voor de aankoop van dit pand om het ter verhuur aan te bieden. Zo wisselde het verschillende keren van eigenaar en kende het pand bijna honderd jaar vele bewoners .
Het huis lag aan de wagenweg naar de Koppelenburg. In 1900 noemde men dit de nieuwe weg, later werd het de Koppelenburgerweg.


Omdat het zo’n grote boerderij was werd het pand uiteindelijk gesplitst in 4 kadastrale nummers met uiteindelijk vier buitendeuren en konden er meerdere gezinnen wonen. Aan de Gravenstraat werd het huisnummer 14 en 16. Het pand wordt geschat op bouwjaar 1750. Zichtbaar zijn nog de oude gebinten met pen gat verbindingen en gesmede spijkers. Het zijn onverwoestbare balken omdat het “gewetterd holt” is , het heeft tijden in het water gelegen voordat het gebruikt werd. De achtkantige vloersteentjes bij de voordeur, en het geschepte vensterglas in de keuken.



Bron: Everlien Marskamp 

Oudheidkundige vereniging de Marcke

 
 
 
 
E-mailen
Bellen
Info
LinkedIn